Pieter Seest
Van de persoon Pieter Seest zijn niet veel gegevens bewaard gebleven. Seest heeft zich ingeschreven in de stad Amsterdam en is er getrouwd. Hij kreeg werk in de, sinds 1614 bestaande, geschuts- en klokkengieterij op de hoek van de Karthuizerstraat en de Baangracht. Veel later werd hij directeur van de gieterij. Dit staat in een aantal officiële stukken.
Maar wat vertellen ze over de persoon Pieter Seest? We lezen nog dat hij is geboren in Holstein, Noord Duitsland, in 1716. Hij kwam dus als buitenlander naar Amsterdam, toen een van de rijkste steden. Op zich niets bijzonders. Zijn voorgangers in de gieterij waren bijna allemaal buitenlanders: van 1681 tot 1699 Claude Fremy uit een Lotharingse familie, van 1699 tot 1715 Claes Noorden, ook uit Holstein en Jan Albert de Grave uit Celle in West Duitsland van 1699 tot 1729. Tussen 1730 en 1734 was Nicolaus Muller er meestergieter, ook een man met een echt Duitse naam. De directe voorganger van Pieter Seest was de beroemde en zeer productieve bronsgieter Cyprianus Crans. Omstreeks 1750 moet Pieter bij hem in dienst zijn getreden. Omdat het vredestijd was, werden er veel kerkklokken gegoten. Maar de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) was een constante afnemer van voornamelijk licht geschut. Orders voor grof geschut kwamen vooral uit Portugal. Zo staan er nog grote kanonnen van Crans in het Artillerie- en het Legermuseum van Lissabon en op de oude vestingwallen van Tanger. Hieraan moet Pieter mee hebben gewerkt. Toen Cyprianus in 1755 overleed werd hij de meestergieter. De Amsterdamse kamer van de VOC moet vertrouwen in Pieter hebben gehad, want er bleven orders komen voor licht geschut. In de collectie van de in 2006 overleden wapenverzamelaar H. L.Visser uit Wassenaar zaten maar liefst achttien kleine kanonnen (meest halfponders) van Seest, allemaal gegoten voor de VOC. Ook heeft Seest vele kerkklokken gegoten, waarvan er vandaag de dag nog diverse bestaan. Helaas vorderden de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog veel kerkklokken. Deze werden omgesmolten voor de oorlogsindustrie. Misschien is het laatste product van Seest een mortier geweest. Deze bevindt zich op de muren van de Marokkaanse stad Essaouira. Volgens het opschrift is hij gegoten door Pieter Seest èn erven in 1782. Hij is er in 1781 al mee begonnen en toen overleden. Zijn zoons Christiaan en Jan moeten het werkstuk hebben afgemaakt, want in 1781 hebben zij het beheer van de geschuts- en klokkengieterij overgenomen.
Seest had registered in the city of Amsterdam and was married. He got work in, the since 1614 existing guns and bell foundry on the corner of de Karthuizerstraat en de Baangracht.
Much later he became director of the foundry. This can be read in a number of official pieces. But what do they tell about the person Pieter Seest? We read that he is Born in Holstein, northern Germany, in 1716. He came as a foreigner to Amsterdam, one of the richest cities. In itself nothing special. His predecessors in the foundry were almost all foreigners; from 1681 to 1699 Claude Fremy from a Lotharingen family, from 1699 to 1715 Claes Noorden, also from the city Holstein and Jan Albert de Graven of Celle in West Germany from 1699 to 1729.
Between 1730 and 1734 was Nicolaus Muller the founder master, a man with a real German name.
The direct predecessor of Pieter Seest was the famous and prolific caster Cyprianus Crans. About 1750 Pieter entered the service with him. Because there was peacetime a lot of church bells were cast. But the East India
Company (VOC) was a constant customer of mainly light artillery. Orders for
big guns came mainly from Portugal. So there are still big guns of the Crans
Artillery in the Army Museum in Lisbon and on the old ramparts of Tanger.
Pieter must have worked on this piece. When Cyprianus died in 1755 he became the master caster.
The Amsterdam Chamber of the VOC should have had faith in Peter, because
orders continued to come in light artillery. In the collection of the 2006 deceased gun collector H. L. Visser Wassenaar were not less than eighteen small guns (Most halfponders) of Seest, all cast for the VOC.
Seest also has many church bells cast, of which several exist today.
Unfortunately claimed the Germans in World War II many church bells. These were melted for the war industry. Maybe the last product of a Seest
cast was a mortar. This piece is on the walls of the Moroccan city of Essaouira.
According to legend, it is cast by Pieter Seest and sons in 1782. He has started already in 1781 and then deceased. His sons Christiaan and Jan must have completed the piece, because in 1781 they took control over the foundry.
Van de persoon Pieter Seest zijn niet veel gegevens bewaard gebleven. Seest heeft zich ingeschreven in de stad Amsterdam en is er getrouwd. Hij kreeg werk in de, sinds 1614 bestaande, geschuts- en klokkengieterij op de hoek van de Karthuizerstraat en de Baangracht. Veel later werd hij directeur van de gieterij. Dit staat in een aantal officiële stukken.
Maar wat vertellen ze over de persoon Pieter Seest? We lezen nog dat hij is geboren in Holstein, Noord Duitsland, in 1716. Hij kwam dus als buitenlander naar Amsterdam, toen een van de rijkste steden. Op zich niets bijzonders. Zijn voorgangers in de gieterij waren bijna allemaal buitenlanders: van 1681 tot 1699 Claude Fremy uit een Lotharingse familie, van 1699 tot 1715 Claes Noorden, ook uit Holstein en Jan Albert de Grave uit Celle in West Duitsland van 1699 tot 1729. Tussen 1730 en 1734 was Nicolaus Muller er meestergieter, ook een man met een echt Duitse naam. De directe voorganger van Pieter Seest was de beroemde en zeer productieve bronsgieter Cyprianus Crans. Omstreeks 1750 moet Pieter bij hem in dienst zijn getreden. Omdat het vredestijd was, werden er veel kerkklokken gegoten. Maar de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) was een constante afnemer van voornamelijk licht geschut. Orders voor grof geschut kwamen vooral uit Portugal. Zo staan er nog grote kanonnen van Crans in het Artillerie- en het Legermuseum van Lissabon en op de oude vestingwallen van Tanger. Hieraan moet Pieter mee hebben gewerkt. Toen Cyprianus in 1755 overleed werd hij de meestergieter. De Amsterdamse kamer van de VOC moet vertrouwen in Pieter hebben gehad, want er bleven orders komen voor licht geschut. In de collectie van de in 2006 overleden wapenverzamelaar H. L.Visser uit Wassenaar zaten maar liefst achttien kleine kanonnen (meest halfponders) van Seest, allemaal gegoten voor de VOC. Ook heeft Seest vele kerkklokken gegoten, waarvan er vandaag de dag nog diverse bestaan. Helaas vorderden de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog veel kerkklokken. Deze werden omgesmolten voor de oorlogsindustrie. Misschien is het laatste product van Seest een mortier geweest. Deze bevindt zich op de muren van de Marokkaanse stad Essaouira. Volgens het opschrift is hij gegoten door Pieter Seest èn erven in 1782. Hij is er in 1781 al mee begonnen en toen overleden. Zijn zoons Christiaan en Jan moeten het werkstuk hebben afgemaakt, want in 1781 hebben zij het beheer van de geschuts- en klokkengieterij overgenomen.
Seest had registered in the city of Amsterdam and was married. He got work in, the since 1614 existing guns and bell foundry on the corner of de Karthuizerstraat en de Baangracht.
Much later he became director of the foundry. This can be read in a number of official pieces. But what do they tell about the person Pieter Seest? We read that he is Born in Holstein, northern Germany, in 1716. He came as a foreigner to Amsterdam, one of the richest cities. In itself nothing special. His predecessors in the foundry were almost all foreigners; from 1681 to 1699 Claude Fremy from a Lotharingen family, from 1699 to 1715 Claes Noorden, also from the city Holstein and Jan Albert de Graven of Celle in West Germany from 1699 to 1729.
Between 1730 and 1734 was Nicolaus Muller the founder master, a man with a real German name.
The direct predecessor of Pieter Seest was the famous and prolific caster Cyprianus Crans. About 1750 Pieter entered the service with him. Because there was peacetime a lot of church bells were cast. But the East India
Company (VOC) was a constant customer of mainly light artillery. Orders for
big guns came mainly from Portugal. So there are still big guns of the Crans
Artillery in the Army Museum in Lisbon and on the old ramparts of Tanger.
Pieter must have worked on this piece. When Cyprianus died in 1755 he became the master caster.
The Amsterdam Chamber of the VOC should have had faith in Peter, because
orders continued to come in light artillery. In the collection of the 2006 deceased gun collector H. L. Visser Wassenaar were not less than eighteen small guns (Most halfponders) of Seest, all cast for the VOC.
Seest also has many church bells cast, of which several exist today.
Unfortunately claimed the Germans in World War II many church bells. These were melted for the war industry. Maybe the last product of a Seest
cast was a mortar. This piece is on the walls of the Moroccan city of Essaouira.
According to legend, it is cast by Pieter Seest and sons in 1782. He has started already in 1781 and then deceased. His sons Christiaan and Jan must have completed the piece, because in 1781 they took control over the foundry.
HET NATIONAAL MUSEUM VORMEN WE TEZAMEN
Het bronzen kanon van de Kleine Werf
Bij de herstelwerkzaamheden eerder dit jaar aan de kade van de Kleine Werf zijn veertien kanonnen aangetroffen. Een is een heel bijzonder kanon: een lange zesponder van de Amsterdamse geschuts- en klokkengieter Pieter Seest. Het is het grootste bekende kanon van deze bronsgieter. Vermoedelijk is het afkomstig van het fregat ‘Alphen’.
In deze aflevering een bijdrage van Nico Brinck (Terschelling, Nederland), een expert op het gebied van oud geschut.
Op het kanon van de Kleine Werf staat: ‘Me Fecit Pieter Seest Amstelodami Ao 1776’. Dit is de ‘handtekening’ van de Amsterdamse geschuts- en klokkengieter Pieter Seest. Het was al eeuwen traditie binnen het bronsgietersgilde om naam, plaats en jaar in het Latijn op werkstukken te vermelden. Pieter zette dit op al zijn grotere of speciale kanonnen en kerkklokken. Het betekent: Pieter Seest heeft mij gemaakt te Amsterdam in het jaar 1776. Op kleinere producten werd ‘Me Fecit’ en ‘Amstelodami’ weggelaten. Als een bronzen kanon een dergelijk leesbare tekst heeft, dan is er al veel van het stuk bekend. Wat er na het gieten met het kanon is gebeurd, is vaak moeilijk om te reconstrueren. Een kanon krijgt geschiedenis als het in verband kan worden gebracht met een bepaald schip. Ik ben daarin slechts een paar keer geslaagd. Bronzen kanonnen konden wel honderdvijftig jaar worden gebruikt en dus meerdere schepen ‘overleven’. Zo blijft hun geschiedenis meestal fragmentarisch. Maar mogelijk in dit geval niet. Het stuk is in 1776 gegoten in Amsterdam, zoals de maker het in de kulasband (de dikste ringen van het kanon) heeft ingegraveerd. In 1777 werd het Amsterdamse Admiraliteitsschip ‘Alphen’ uitgerust voor een reis naar de West Indische Archipel. Het is daar in 1778 aangekomen, echter tijdens het verblijf in Willemstad is het ontploft. Het is zeer verleidelijk om dit kanon aan de ‘Alphen’ te koppelen, mede omdat het wapen van de Admiraliteit van Amsterdam erop staat. In Nederland zal het moeilijk zijn om het verband tussen de twee aan te tonen. Slechts de vondst van een scheepsgeschutslijst of een andere notitie, bijvoorbeeld in het geschutsgieters archief, zouden een hard bewijs kunnen vormen. Ik ben nog niet zover gekomen om hier onderzoek naar te doen. Aan de andere kant is het mogelijk dat iemand op Curaçao nog eens uitzoekt hoe het kanon op de vindplaats terecht is gekomen.
Admiraliteit van Amsterdam
Met een lengte van 269 centimeter en een zieldiameter (het loopgat) van 9,7 centimeter is het kanon van de Kleine Werf een lange zesponder. Dat wil zeggen dat het ronde gietijzeren kogels kon verschieten met een gewicht van zes Amsterdamse ponden, bijna drie kilo. Het is het grootste bekende kanon van Pieter Seest. De twee ‘hengsels’ op de loop hebben de vorm van gestileerde dolfijnen en ze heten ook ‘dolfijnen’. Ze dienden om het kanon aan op te kunnen hijsen. Het hing dan precies in horizontaal evenwicht. Ik ken nog slechts drie andere, kleinere kanonnen van Seest met dolfijnen: een drieponder in het Rijksmuseum te Amsterdam en twee éénponders bij het Oorlogsmonument op St. Vincent. Zoals eerder vermeld, is het kanon gegoten in opdracht van de Admiraliteit van Amsterdam. Waarschijnlijk pas toen het kanon beproefd was, d.w.z. dat er was proefgeschoten met een extra zware lading, werd het embleem van de Admiraliteit erin gegraveerd. Dit was het teken dat het stuk was goedgekeurd en aan de Admiraliteit toebehoorde. Het wapen van de Admiraliteit van Amsterdam bestond uit een schild met een rechtopstaande leeuw, in zijn linkerpoot zeven pijlen, voorstellende de Zeven Provinciën en in zijn rechterpoot een zwaard, het teken van soevereiniteit. De leeuw staat in een grasveld omgeven door een gevlochten schutting met daarin een houten poort: de z.g. Hollandse Tuin, een vergelijking met de Hof van Eden: het paradijs op aarde. De Admiraliteits initialen
staan links en rechts van het schild. Gekruiste ankers vormen de achtergrond van het wapenschild en een koningskroon bekroont het geheel. Het is mogelijk dat er op het kanon ook nog een merk van de stadsconstabel staat of heeft gestaan. Dit merk bestaat uit drie kruisjes in een kadertje (dit is een deel van het wapen van Amsterdam) met een gestileerd kroontje erboven. Het is het enige kanon dat ik ken van Pieter dat hij voor de Admiraliteit heeft gegoten. Waarschijnlijk heeft hij er wel meer gegoten, maar deze werden na verloop van tijd weer omgesmolten. Ook toen was brons een kostbaar metaal. Kleine kanonnen kon men makkelijk binnenshuis bewaren. In Nederlands-Indië zijn er veel die nog lang zijn gebruikt, onder andere op kleine schepen. Dit zal de reden zijn waarom er nog veel bronzen half- en éénponders over zijn. Het blijft natuurlijk altijd mogelijk dat er nog eens een achttiende eeuws scheepswrak wordt ontdekt, waarin een of meer van dit soort grote kanonnen van Pieter Seest uit Amsterdam worden aangetroffen.
Geraadpleegde bronnen: De Amsterdamse Geschuts- en Klokkengieterij en Pieter Seest. In: Amstelodamum, mei 1939 Van Paardebel tot Speelklok, A. Lehr, 1971
The Visser Collection, Vol. II- Ordnance, R. Roth, 1996 Privé correspondentie met C. Trollope, Engeland Privé correspondentie met J.P. Puype, Amsterdam
Tekst: Nico Brinck, Foto’s: NAAM, Francois van der Hoeven Nico Brinck, van beroep scheepskapitein, specialist in oud geschut. Met dank aan het personeel van Curcom, de werkgroep archeologie NAAM, Francois van der Hoeven, Henk Kroon (vervoer), Jan Piet Puype, adviseur Legermuseum (Nederland) en Jerzy Gawronski Reacties op en suggesties voor bijdragen aan deze serie zijn van harte welkom.
Het bronzen kanon van de Kleine Werf
Bij de herstelwerkzaamheden eerder dit jaar aan de kade van de Kleine Werf zijn veertien kanonnen aangetroffen. Een is een heel bijzonder kanon: een lange zesponder van de Amsterdamse geschuts- en klokkengieter Pieter Seest. Het is het grootste bekende kanon van deze bronsgieter. Vermoedelijk is het afkomstig van het fregat ‘Alphen’.
In deze aflevering een bijdrage van Nico Brinck (Terschelling, Nederland), een expert op het gebied van oud geschut.
Op het kanon van de Kleine Werf staat: ‘Me Fecit Pieter Seest Amstelodami Ao 1776’. Dit is de ‘handtekening’ van de Amsterdamse geschuts- en klokkengieter Pieter Seest. Het was al eeuwen traditie binnen het bronsgietersgilde om naam, plaats en jaar in het Latijn op werkstukken te vermelden. Pieter zette dit op al zijn grotere of speciale kanonnen en kerkklokken. Het betekent: Pieter Seest heeft mij gemaakt te Amsterdam in het jaar 1776. Op kleinere producten werd ‘Me Fecit’ en ‘Amstelodami’ weggelaten. Als een bronzen kanon een dergelijk leesbare tekst heeft, dan is er al veel van het stuk bekend. Wat er na het gieten met het kanon is gebeurd, is vaak moeilijk om te reconstrueren. Een kanon krijgt geschiedenis als het in verband kan worden gebracht met een bepaald schip. Ik ben daarin slechts een paar keer geslaagd. Bronzen kanonnen konden wel honderdvijftig jaar worden gebruikt en dus meerdere schepen ‘overleven’. Zo blijft hun geschiedenis meestal fragmentarisch. Maar mogelijk in dit geval niet. Het stuk is in 1776 gegoten in Amsterdam, zoals de maker het in de kulasband (de dikste ringen van het kanon) heeft ingegraveerd. In 1777 werd het Amsterdamse Admiraliteitsschip ‘Alphen’ uitgerust voor een reis naar de West Indische Archipel. Het is daar in 1778 aangekomen, echter tijdens het verblijf in Willemstad is het ontploft. Het is zeer verleidelijk om dit kanon aan de ‘Alphen’ te koppelen, mede omdat het wapen van de Admiraliteit van Amsterdam erop staat. In Nederland zal het moeilijk zijn om het verband tussen de twee aan te tonen. Slechts de vondst van een scheepsgeschutslijst of een andere notitie, bijvoorbeeld in het geschutsgieters archief, zouden een hard bewijs kunnen vormen. Ik ben nog niet zover gekomen om hier onderzoek naar te doen. Aan de andere kant is het mogelijk dat iemand op Curaçao nog eens uitzoekt hoe het kanon op de vindplaats terecht is gekomen.
Admiraliteit van Amsterdam
Met een lengte van 269 centimeter en een zieldiameter (het loopgat) van 9,7 centimeter is het kanon van de Kleine Werf een lange zesponder. Dat wil zeggen dat het ronde gietijzeren kogels kon verschieten met een gewicht van zes Amsterdamse ponden, bijna drie kilo. Het is het grootste bekende kanon van Pieter Seest. De twee ‘hengsels’ op de loop hebben de vorm van gestileerde dolfijnen en ze heten ook ‘dolfijnen’. Ze dienden om het kanon aan op te kunnen hijsen. Het hing dan precies in horizontaal evenwicht. Ik ken nog slechts drie andere, kleinere kanonnen van Seest met dolfijnen: een drieponder in het Rijksmuseum te Amsterdam en twee éénponders bij het Oorlogsmonument op St. Vincent. Zoals eerder vermeld, is het kanon gegoten in opdracht van de Admiraliteit van Amsterdam. Waarschijnlijk pas toen het kanon beproefd was, d.w.z. dat er was proefgeschoten met een extra zware lading, werd het embleem van de Admiraliteit erin gegraveerd. Dit was het teken dat het stuk was goedgekeurd en aan de Admiraliteit toebehoorde. Het wapen van de Admiraliteit van Amsterdam bestond uit een schild met een rechtopstaande leeuw, in zijn linkerpoot zeven pijlen, voorstellende de Zeven Provinciën en in zijn rechterpoot een zwaard, het teken van soevereiniteit. De leeuw staat in een grasveld omgeven door een gevlochten schutting met daarin een houten poort: de z.g. Hollandse Tuin, een vergelijking met de Hof van Eden: het paradijs op aarde. De Admiraliteits initialen
staan links en rechts van het schild. Gekruiste ankers vormen de achtergrond van het wapenschild en een koningskroon bekroont het geheel. Het is mogelijk dat er op het kanon ook nog een merk van de stadsconstabel staat of heeft gestaan. Dit merk bestaat uit drie kruisjes in een kadertje (dit is een deel van het wapen van Amsterdam) met een gestileerd kroontje erboven. Het is het enige kanon dat ik ken van Pieter dat hij voor de Admiraliteit heeft gegoten. Waarschijnlijk heeft hij er wel meer gegoten, maar deze werden na verloop van tijd weer omgesmolten. Ook toen was brons een kostbaar metaal. Kleine kanonnen kon men makkelijk binnenshuis bewaren. In Nederlands-Indië zijn er veel die nog lang zijn gebruikt, onder andere op kleine schepen. Dit zal de reden zijn waarom er nog veel bronzen half- en éénponders over zijn. Het blijft natuurlijk altijd mogelijk dat er nog eens een achttiende eeuws scheepswrak wordt ontdekt, waarin een of meer van dit soort grote kanonnen van Pieter Seest uit Amsterdam worden aangetroffen.
Geraadpleegde bronnen: De Amsterdamse Geschuts- en Klokkengieterij en Pieter Seest. In: Amstelodamum, mei 1939 Van Paardebel tot Speelklok, A. Lehr, 1971
The Visser Collection, Vol. II- Ordnance, R. Roth, 1996 Privé correspondentie met C. Trollope, Engeland Privé correspondentie met J.P. Puype, Amsterdam
Tekst: Nico Brinck, Foto’s: NAAM, Francois van der Hoeven Nico Brinck, van beroep scheepskapitein, specialist in oud geschut. Met dank aan het personeel van Curcom, de werkgroep archeologie NAAM, Francois van der Hoeven, Henk Kroon (vervoer), Jan Piet Puype, adviseur Legermuseum (Nederland) en Jerzy Gawronski Reacties op en suggesties voor bijdragen aan deze serie zijn van harte welkom.
Foto’s: 1. ‘hengsels’ op de loop in de vorm van dolfijnen en ze heten ook ‘dolfijnen’. Ze dienden om het kanon aan op te kunnen hijsen
2. De burgemeester van Amsterdam kijkt naar het kanon uit 1776, toen gemaakt in opdracht van de Admiraliteit van Amsterdam.
2. De burgemeester van Amsterdam kijkt naar het kanon uit 1776, toen gemaakt in opdracht van de Admiraliteit van Amsterdam.