Afbeelding 4. Voorwagen voor een lange drieponder. Om een lange drieponder, zes- en twaalfponder met paarden te kunnen verplaatsen werd het stuk aan de voorwaagen gehangen waardoor dus een vierwielig voertuig ontstond. De kanonloop van een 24-ponder werd daarentegen op een blokwagen vervoerd; alleen de affuit werd door een voorwagen getrokken.
sterkte van elk 175 hoofden, voor altijd op de gewone Staat van Oorlog overgebracht.[13] Dat de artillerie een steeds belangrijkere rol in de oorlogvoering speelde, blijkt wel hieruit dat in de Spaanse Successie-oorlog het regiment artillerie uit acht compagnieën van elk 188 man bestond en dat de sterkte in de Oostenrijkse Successieoorlog werd opgevoerd tot maar liefst twaalf compagnieën van elk 249 hoofden in 1747.[14]Tijdens de veldtocht bleef een deel van de artilleristen in de garnizoenen achter om het vestinggeschut te bedienen. Het overige artilleriepersoneel werd verdeeld over de grote trein (belegeringsgeschut) en de veldtrein (veldartillerie). Het aantal artilleristen dat het leger op campagne vergezelde was geproportioneerd naar de hoeveelheid en het kaliber van de stukken. Zoals we boven gezien hebben waren de twaalfponders erg zwaar en waren in het open veld zesponders net zo effectief. Om deze reden telde de veldtrein slechts een klein aantal 12-ponders: tijdens de Spaanse en de Oostenrijkse Successieoorlogen respectievelijk niet meer dan acht en zes stuks. Wat betreft het aantal zesponders bestond er een groot verschil tussen deze beide oorlogen: terwijl in de Spaanse Successieoorlog de Staatse veldartillerie over 28 à 30 zesponders beschikte, waren dat er in de Oostenrijkse Successieoorlog maartwaalf. Maar daar stond tegenover dat het aantal drieponders sterk was toegeno-men: in de Spaanse Successieoorlog werden 24 à 26 drieponders meegevoerd en in de Oostenrijkse Successieoorlog op elk bataljon één, wat neerkomt op 24 drieponders in 1745, 50 in 1746 en 40 in 1747. Deze verschuiving ten gunste van kleinere kalibers had als groot voordeel dat de artillerie een stuk mobieler werd, maar zij was niet zonder risico's. Tegen sterk verschanste tegenstanders kon namelijk niets door de zesponders, laat staan de kleine drieponders, uitgericht worden, zoals de Staatse troepen tot hun grote schade moesten ontdekken in de slag bij Fontenoy (11 mei 1745). De veldartillerie beschikte toen over slechts 6 zesponders en geen enkele twaalfponder.In beide oorlogen was het aantal houwitsers beperkt tot zes. In bijlage 2 kan de jaarlijkse samenstelling gevonden worden van de Staatse, Engelse en Franse veldartillerie tijdens de Spaanse Successieoorlog.
De Staten-Generaal beschikten over de stukken, de munitie en het personeel om het geschut te bedienen, maar voor het transport ervan waren zij aangewezen op leveranciers, die zorgdroegen voor de trekpaarden, de munitiewagens en -karren en de voerlui.[15] Het gebruik van burgervoerlui was niet zonder risico's. Tijdens de terugtocht van het Staatse veldleger naar Nijmegen in juni 1702 bijvoorbeeld werden enkele munitiewagens door de Fransen buitgemaakt. Volgens de Staatse generaal Godard van Reede-Ginkel, graaf van Athlone zou echter niet een enkel voertuig verloren zijn gegaan indien "...de schurken van voerluyden uyt vreese haere paerden niet hadden affgesneeden en wegh waeren geloopen, want sij hebben meer als 3uyren tijt gehadt omme sigh nae de stadt te begeeven, vanwaer zij maer 3 quartieruyrs stonden."[16] Een artillerietrein was een enorme organisatie. De veld-trein voor 1747 bijvoorbeeld bestond uit 6 twaalfponders, 12 zesponders, 40 drieponders (12 lange, 5 middelbare en 23 korte), 6 houwitsers en 32 pontons met 600 man artilleriepersoneel verdeeld over drie compagnieën.[17] Voor het trekken van deze stukken en de pontons waren 435 kanon- en 200 pontpaarden nodig. De munitie werd vervoerd op 214 wagens en 42 karren bespannen met respectievelijk drie en twee paarden, dus in totaal 726 dieren. Het totale aantal voerlui beliep 525 man.De artillerie in actieOp het slagveld werden de stukken geschut tot grotere of kleinere batterijen samengevoegd. Vaak verschanste de verdedigende partij zich in boerderijen en dorpen op het strijdtoneel, waarbij vooral kerkhoven met een stenen muur zeer geliefd waren. Deze steunpunten fungeerden of als vooruitgeschoven post of dekten de flanken van het leger. De aanvallende partij moest zijn hoofdaanval uitstellen totdat deze posities waren veroverd. Voor dit zware werk waren dus de 12-ponders en soms zelfs 24-ponders bestemd, die echter eenmaal in stelling gebracht, de rest van de slag niet of slechts met grote moeite verplaatst konden worden. De 6-ponder daarentegen werd "...in een actie...met paarden voor de linie uytgetrokken en agteruytgetrokken," hoewel de voerlui daartoe vaak slechts met moeite te bewegen waren. De 6-ponders werden evenals de 12-ponders vaak in grote batterijen samengevoegd. Tijdens de slag bijMalplaquet (11 september 1709) bijvoorbeeld werd de aanval op het bos van Sart ingeleid en ondersteund met artillerievuur uit 40 stukken. De drieponders werden tijdens het gevecht met halve trekrepen door de handlangers meegetrokken en konden zodoende op korte afstand vuursteun aan de infanterie geven. Martfeldt jr. was echter van mening"dat men niet moest stellen voor een regel om altijd een of twee stukken nadat men er heeft, te plaatsen in de intervallen tusschen de battaillons, maar dat men de stukken moest stellen nadat het terreyn vereyscht en na dat men op de een of andere kant een effort wilde doen, en sonde noyt minder als 4 stukken bij malkander plaatsen, omdat een of twee stukken alleen geen effect genoeg kunnen doen, so is gedaan in den grooten oorlog [van 1702-1712], en de stukken sijn doe geplaast bij brigades op batterijen.”Het meest gebruikte projectiel was de massief ijzeren kogel die door zijn opgeslagen energie over grote afstand ernstige schade kon toebrengen. In zijn dagverhaal vertelt vaandrig Pieter Johan van As over zijn angstaanjagende ervaring met een kanonskogel, vermoedelijk een 24-ponder, die hem bijna zijn hoofd afsloeg tijdens het beleg van Bergen op Zoom (1747)."Een uur naardat den storm op het lunet Zeeland gedaan was, ging ik voor de schanskorven staan om eens rond te sien hoe het er gesteld was, als wanneer eene vijandlijke canonkogel op de kruyn van de schanskorven sloeg en sig weder opneemende over mijn hoofd gong. Door den wind wierd mijn den hoedafgeworpen. Dit veroorsaakte mijn soo eene duyseling dat hoe vast ik mijn ook aan de korven hield, dog op den grond moest vallen. En dat wel naast een Beer ouden Schotsen soldaat, die dit meer bijgewoond hebbende, mijn bij het hooft grijpende, sig voort aan het vrijven stelden en dat wel een half uur lang, totdat mijne duyseling geheel over was. Beter middel om de contusies voor te komen is er niet, als dat aan mijn hier geappliceerd is geworden."[18]Van As kwam er dus nog goed van af, maar veel anderen waren minder gelukkig, zoals blijkt uit de mémoires van Jean-Martin de la Colonie, een Franse officier in Beierse dienst tijdens de Spaanse Successieoorlog. In juli 1704 bevond hij zich met zijn manschappen op de Schellenberg die door Engelse en Nederlandse troepen bestormd werd."Ik was amper opgehouden met spreken [schrijft hij] toen de vijandelijke batterij het vuur op ons opende.... Zij concentreerden hun vuur op ons en met hun eerste salvo doodden zij graaf De la Basode, de luitenant van mijn eigen compagnie met wie ik op dat moment aan het praten was, en twaalf grenadiers, die naast elkaar in de gelederen vielen, zodat mijn jas bedekt was met hersens en bloed. Zo nauwkeurig was het vuur dat door elk kanonsalvo enkele van mijn manschappen tegen de grond gesmeten werden."[19]In het open veld was vooral ricochetschot effectief tegen infanterie en cavalerie. Hiertoe werd het projectiel met een verminderde kruitlading afgeschoten, waarna het al stuiterend zijn destructieve weg vervolgde. Gezien de primitieve richtmiddelen had echter hetlange afstandsvuur van de artillerie vaak meer een psychologisch dan een rechtstreeks effect. Door de veel geringere dracht van de geweren en karabijnen moesten de infanterie en de cavalerie namelijk volledig machteloos toezien hoe hun kameraden door kanonskogels verminkt of gedood werden. Om stilstaand een kanonnade te doorstaan was dan ook een zeer hoog moreel vereist. Het artillerievuur werd pas echt moordend op korte afstand wanneer met succes met blikken dozen en druiven geschoten kon worden.
Afbeelding 5, boven en onder, Houwitser van 16 pond steens.
SlotbeschouwingIn de eerste helft van de achttiende eeuw nam het aantal stukken geschut dat te velde werd meegenomen verhoudingsgewijs sterk toe. Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701-1712), toen het Staatse veldleger rond de 100.000 man sterk was, telde de veldartillerie 64 kanonnen en 6 houwitsers. Dertig jaar later, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748), werden respectievelijk in 1746 en 1747 voor 40.000 man, 58 en 68 stukken en 6 houwitsers noodzakelijk geacht. Opvallend hierbij is de sterke verschuiving ten gunste van kleinere kalibers. Terwijl in de eerstgenoemde oorlog jaarlijks 8 twaalfponders en maar liefst 28 à 30 zesponders mee te velde werden genomen, waren dat er in de laatstgenoemde oorlog slechts respectievelijk 6 en 12, stuks. Hier tegenover stond dat het aantal drieponders bijna verdubbeld was, van 24 à 26 naar 40 à 50 stuks. Met andere woorden, de artillerie kreeg een actievere en mobielere rol toebedeeld. Het gebruik van lichtere kanonnen was echter niet zonder risico's, omdat daarmee tegen sterk verschanste tegenstanders niets uitgericht kon worden.Het belangrijkste projectiel voor de kanonnen was de massief ijzeren kogel die door zijn opgeslagen energie tot op grote afstand verwoestingen kon veroorzaken. Met de regimentsstukjes van 3 pond konden `gezwinde schoten' gedaan worden, bestaande uit een kardoes metdaaraan bevestigd de kanonskogel. Door de primitieve richtmiddelen werd het kanonvuur echter pas moordend op korte afstand wanneer met blikken dozen (kartetsen) of druiven geschoten kon worden. Houwitsers tenslotte wierpen granaten, die boven de vijand tot ontploffing moesten komen. Zij waren vooral effectief tegen cavalerie.